Effecten vismeel/insectenmeel boilies op waterkwaliteit
Nederland kampt op dit moment met grote overmaat aan nutriënten in watersystemen, met als gevolg dat wateren dichtgroeien door algen, vissen sterven aan een zuurstofgebrek en de wateren worden op deze manier onbevisbaar voor hengelsporters. Dit fenomeen heet eutrofiëring en wordt veroorzaakt door deposities uit onder andere de industrie, landbouw en verkeer. Hierdoor is de vraag ontstaan in welke maat karpervissers betrokken zijn bij het toevoegen van nutriënten aan wateren door het voer gebruik?
Voergebruik
Karpervissers gebruiken in tegenstelling tot andere visserijen een grotere hoeveelheid voer. Dit kan met gemak enkele kilo’s zijn. Uit onderzoek blijkt namelijk dat het bij het karpervissen, in tegenstelling tot andere visserijen, een positieve uitslag geeft in vangsten wanneer er meer dan 2 kilo voer wordt gebruikt (Wolos et al., 1998).
​
Grote problemen
Een van de meest gebruikte aassoorten waarmee gevist wordt en waarmee ook het meest gevoerd wordt zijn boilies. In tegenstelling tot andere voersoorten is dit aas door zijn grootte specifiek, want de boilies zijn gemiddeld 16 tot 20 mm in doorsnede en hierdoor kunnen de kleinere vissen dit aas minder snel opnemen. Dit heeft als gevolg dat alleen grotere vissen foerageren op het voer en een deel zal blijven liggen op de bodem van het water. Het voer zakt direct naar de waterbodem en wanneer het daar vervolgens voor een onbepaalde tijd ligt, zullen nutriënten zoals onder andere P04, NH3, NH4, NO3 en NO2 uitlogen (Emmerik & Peters, 2009; Quak, 2014). Voorgaand onderzoek geeft aan dat (overmatig) voergebruik door karpervissers een invloed heeft op de waterkwaliteit. Onduidelijk is de exacte invloed van de verschillende gebruikte voeders. Het is mogelijk dat karpervissers uiteindelijk last hebben van een probleem waar ze zelf mede de oorzaak van zijn.
Duurzame boilies
Boilies bevatten als hoofdingrediënt voornamelijk vismeel. Echter door intensieve visserij staan wilde vispopulaties, waar dit vismeel van gemaakt is, sterk onder druk. Om de sportvisserij op karper te verduurzamen en de invloed van deze visserij op het milieu te verminderen zijn in het verleden verschillende onderzoeken uitgevoerd en acties ondernomen. Zo zijn lood alternatieven op de markt gebracht tegen het vervuilen van het water met toxische stoffen, maar ook worden boilies verduurzaamd door een andere basis te gebruiken bij de productie van boilies. Insectenmeel is mogelijk de oplossing als alternatieve basis hiervoor. Insecten zijn namelijk duurzaam te kweken, ze hebben een hogere voederconversie, wat wil zeggen dat er minder voeding en water nodig is om het zelfde hoeveelheid dierlijk eiwitten te produceren ten opzichte van vis (Buiter, 2016). Bij deze manier van produceren wordt er minder vis weggevangen uit de zee en gaat de visserijdruk omlaag. Omdat de invloed van boilies op de waterkwaliteit per product verschilt is het nog onduidelijk of deze alternatieven, naast duurzaam, ook daadwerkelijk beter zijn voor de waterkwaliteit.
Gevolgen van voeren
Naast dat de karpervisserij significant bijdraagt aan de eutrofiëring van watergangen, blijkt dat er ook een significante belemmering plaatsvindt op de doorzicht van het water wanneer er fosfor en stikstof houdend voer, zoals boilies, wordt toegevoegd aan het water (Heuts, 2007; Coussement et al., 1997). Echter komen de exacte invloeden niet naar voren, waardoor de vraag is ontstaan: wat is de invloed van duurzame (insectenmeel) en vismeel boilies op de waterkwaliteit en de bacteriehuishouding?
Uitvoering onderzoek
Om de invloed van de insectenmeel boilies op waterkwaliteit in kaart te brengen zijn er 3 verschillende proeven uitgevoerd, zo is het uitlogen ( het langzaam vrijkomen) van nutriënten per interval en behandeling (een behandeling met “strategy baits, seafish aminol” vismeel boilies, een met “Boiliemeister insectocell” insectenmeel boilies en de verschillende controles zonder boilies) gemeten, de groei en diversiteit van algen en ook de microbiële ontwikkeling is bekeken. Als eerst zijn er 12 erlenmeyers van 2000 ml gevuld met water vanuit het Westerpark te ’s-Hertogenbosch en bij 20 graden Celcius in een kas gezet, hier zijn vervolgens 2 boilies aan toegevoegd per behandeling(figuur 1). De erlenmeyers zijn bij inzetten en vervolgens na 6 uur, 24 uur, 48 uur, 1 week en 2 weken met de “Colombo test-lab professioneel” gemeten op de concentraties stikstof (Nx) en fosfaat (PO4). Tevens is ook het zuurstof gehalte per interval opgenomen met gebruik van een Multimeter. Als tweede zijn er per interval mengmonsters genomen welke vervolgens op agarplaten voor 3 dagen bij 30 graden Celsius zijn gezet. Deze zijn vervolgens beoordeeld en geclassificeerd per interval. Als laatst zijn door middel van een “Bürker Türk telkamer” de verschillende algen geteld onder een microscoop. De data is getoets op normaliteit en vervolgens geanalyseerd met een mann-whitney toets in het programma IBM SPSS statistics 24. Tevens is de correlatie en de regressie getoets.
Figuur 1: De onderzoeksopstelling (zie banner links)
​
De uitloging van nutriënten
Uit het experiment is gebleken dat de insectenmeel boilies meer nutriënten uitlogen ten opzichte van de vismeel boilies en de controle groep, wat vooral terug te zien is in de uitloging van ammonium (NH4) (figuur 2). Volgens een onderzoek van Wageningen universiteit (2015) zou vismeel een hogere concentratie eiwitten bevatten, wat zou resulteren in een verhoogde stikstof (N) uitloging. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is de samenstelling van de gebruikte boilies, tevens is tijdens de proef opgevallen dat de insectmeel boilies open braken ten opzichte van de vismeel boilies. Doordat het water dieper in de boilies kon komen is er mogelijk meer N uit de insectmeel boilies geloogd. De tijd van uit elkaar vallen is te verklaren aan de productie van de boilies, mogelijk zijn de vismeel boilies langer gekookt waardoor deze beter vorm vast hielden. Tevens is er een sterke afname in zuurstof gehalte waargenomen, hierbij is ook een significante samenhang tussen de zuurstof- en ammonium concentratie aangetoond vanaf het 24 uurs meetinterval. Dit lag in de lijn der verwachting omdat micro-organismen zuurstof gebruiken bij de afbraak van (an)organisch materiaal (Stowa, 2002; Rijksoverheid, 2020).
​
Figuur 2: De concentratie uitloging van ammonium (zie banner links).
Beide boilies logen fosfaat uit, wat een eutrofiërend effect kan hebben in een watersysteem. Er was geen verschil te zien tussen de beide boiles, maar wel tussen de boilies en de controle groep (figuur 3). Opvallend in deze reeks is dat het verloop van fosfaat bij zowel insectenmeel als vismeel identiek is. Een mogelijke verklaring hiervoor is de manier van testen, bij het eerste interval waren de fosfaat concentraties het maximum bereik van de test al voorbij gestegen. Doordat de aquariumtesten in categorieën onderverdeeld zijn, is er geen variatie tussen de metingen. Vanaf het derde interval is de te testen vloeistof voor de helft verdund met osmosewater waardoor het bereik verdubbeld is tot aan 10 mg/L. Hierdoor is interpretatie van de resultaten bemoeilijkt. Door het gebruik van een spectrofotometer of andere fosfaat testen met een groter bereik zouden de exactere verschillen kunnen worden aangetoond.
​
Figuur 3: de uitloging van fosfaat uit de boilies (zie banner links).
​
Bacteriën
Naast het testen van de chemische parameters is er per meetinterval een monster op agarplaten gezet om het verschil in bacteriegroei te bepalen. Hieruit is een zelfde soort trend waargenomen als bij de chemische parameters. Hierbij verloopt de groei van bacteriën sneller en de aantallen liggen hoger bij de groepen met boilies dan bij de controle groep. Visueel zijn de platen met elkaar vergeleken en het grootste verschil, was wederom waarneembaar bij het interval van 24 uur(figuur 4). Het verschil tussen de 6 uur en 24 uurs platen was het grootst in vergelijking tot de rest van de reeks. De snelle en grote groei van de bacteriën, bij de groepen met boilies, wordt waarschijnlijk verklaard door de overmaat aan nutriënten. De bacteriën gebruiken deze nutriënten voor hun groei. Op het moment dat er een overmaat aan nutriënten is, wat het geval is bij de groepen met boilies, zullen de bacteriën ongelimiteerd kunnen groeien. Dit is ook duidelijk waar te nemen in de aantallen bacteriën. Bij de controlegroep is geen overmaat aan nutriënten waardoor de bacteriën langzamer groeien. Waarschijnlijk zijn de bacteriën na een week gelimiteerd door de lage hoeveelheid nutriënten en daardoor afnemen. Wederom is bij de proef een afname van zuurstof waar te nemen na 24 uur. Dit komt mede doordat bacteriën zuurstof verbruiken bij de groei en zoals eerder vernoemd bij de afbraak van organisch materiaal. (de)Nitrificerende bacteriën zetten stikstof oxiden in anaerobe omstandigheden om tot andere stoffen (Hoogenboom, 2014). De toename in microbiologische biomassa is mogelijk te verklaren doordat deze bacteriën in de zuurstofarme erlenmeyers exponentieel hebben kunnen toenemen en dus overnemen(Bush et al., 2017).
​
Figuur 4: De bacterie groei op de verschillende meetintervallen (Links). De 7 categorieën waar de bacterie platen zijn ingedeeld (onder) (zie banner links).
​
Gevolgen voor de karpervisserij
Uit dit onderzoek blijkt dus dat het voeren van boilies aanzienlijk bijdraagt aan de antropogene eutrofiëring. Wanneer er veel gevoerd wordt zullen er meer nutriënten in de waterkolom komen welke vervolgens beschikbaar zijn voor aquatische organismen. In zoetwater systemen, waar karpers voorkomen, is het element wat het eerste limiteert fosfaat (Loeb et al., 2009). Door de toevoeging van boilies aan deze watersystemen zal fosfaat minder snel limiteren waardoor algen sneller kunnen groeien. In kleine van nature voedselarme systemen zoals in veengebieden zullen gevoeliger zijn dan voedselrijke systemen voor de gevolgen van voeren met boilies. Deze systemen zijn vaak weinig gebufferd en door de extra input van organisch materiaal (de boilies) zal het systeem sneller omslaan (Ontwikkeling, beheer & natuurkwaliteit, 2020), hiernaast bevatten deze wateren verschillende organismen die gebonden zijn aan deze voedselarme omstandigheden. Op het moment van omslag zullen deze organismen verdwijnen en zal de soortensamenstelling van dat water drastisch veranderen. Soorten als krabbenscheer en de groene glazenmaker zullen hierdoor verdwijnen en brasems en karpers nemen over.
​
Te bediscussiëren is de mate waarin het voer een probleem gaat zijn. Door het gebruik van een overmaat aan voer is het onduidelijk of dit bij 1 kilogram voer of bij 100 kilogram is. Een vervolg onderzoek met verschillende merken, samenstellingen, kwaliteiten van de verschillende meel soorten en een serieuze doorberekening van een reële hoeveelheid voer kunnen verduidelijking geven op deze aspecten. Per watersysteem zal de invloed van boilies verschillen, ook hier speelt het bufferend vermogen van een water een grote rol. Zo zullen kalkhoudende zandputten meer fosfaat kunnen vasthouden ten opzichte van een schraal kalkarm water (Gerven et al. 2011). Het eutroof worden van een watersysteem door de karpervisserij is erg onwaarschijnlijk. Wel zal er lokaal, binnen een water, een balansverstoring kunnen optreden. Tevens wordt er aanbevolen om een voerbeleid te overwegen, waarbij een vooraf bepaalde hoeveelheid per dag zou mogen worden gevoerd. Dit zal in overeenstemming moeten gaan met karpervissers om de vangsten er niet onder te laten lijden. Door de resultaten van het vervolg onderzoek duidelijk te bespreken met de karpervissers kan er tot een reëel voerbeleid gekomen worden. Op deze manier krijgen alle belanghebbende een stem en kan er samen gewerkt worden aan een verbetering van Nederlandse viswateren.
​
Literatuur:
Buiter, B. (2016) ‘Vliegen, larven en vissen’. Sportvisserij Nederland Bilthoven, Visionair nr 39.
Bush, T., Diao, M., Allen, R.J., Sinnige, R., Muyzer, G., Huisman, J. ‘oxic-anoxic regime shifts mediated by feedbacks between biogeochemical processes and microbial community dynamics’. Nature communications 8, article number 789.
Coussement, M., Bergh, van den, E., Breine, J.J. (1997). ‘Duurzame bevissing en ecologische inpasbaarheid van de hengelsport’. P 1 - 114.
Emmerik, van, W.A.M., Peters, J.S. (2009). ‘Invloed lokvoer op waterkwaliteit’. Sportvisserij Nederland Bilthoven, P 1 - 48.
Gerven, van L.P.A., Hendriks, R.F.A., Harmsen, J., Beumer, V., Bogaart, P.W. (2011). ‘Nalevering van fosfor naar het oppervlaktewater vanuit de waterbodem, metingen in een veengebied in de krimpenerwaard’. Alterra Wageningen UR, Rapport 2217.
Heuts, P.G.M. (2007). ‘Effecten van benthivore vissen, met name Karper (Cyprinus carpio L.), op de waterkwaliteit, een literatuur onderzoek’. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Houten. P 1 - 12.
Hoogenboom, H. (2014). ‘Aquatische ecologie, functioneren en beheren van zoete en brakke aquatische ecosystemen’. STOWA, KNNV uitgeverij, Zeist. P 1 – 416
Janse, J.H. (2005). ‘Model studies on the eutrophication of shallow lakes and ditches’, PhD thesis Wageningen University, Wageningen, P 1 - 378.
Loeb, R., Verdonschot, P., Kragt, F., Grinsven, van H. (2009). ‘Sturen op fosfor of stikstof voor verbetering ecologische kwaliteit van zoete wateren?’. H2O, versie 22.
Ontwikkeling, beheer en natuurkwaliteit, (2020). ‘Natuurtype’. www.natuurkennis.nl, geraadpleegd op 4-2-2020.
Quak, J. (2014). ‘Karper in Nederland: historie, teelt, omgeving, sportvisserij en beheer’. Sportvisserij Nederland, P 1 - 256.
Wolos, A., Teodorowicz, M & Grabbowska, K. (1992). ‘Effect of groundbaiting on anglers catches and nutrient budget of water bodies as exemplified by Polish lakes’. Aquaculture and Fisheries Management 23, P 499-509